Spanje heeft opnieuw bij de Europese Unie aangedrongen op de officiële erkenning van het Catalaans, Baskisch en Galicisch als EU-talen. Deze stap zou het aantal officiële EU-talen verhogen van 24 naar 27. De Spaanse regering voert een diplomatiek offensief om steun te vergaren voor dit voorstel, dat unanimiteit vereist van alle 27 lidstaten.
De hernieuwde poging komt voort uit binnenlandse politieke afspraken. De minderheidsregering van premier Pedro Sánchez steunt op nationalistische partijen uit Catalonië (Junts) en Baskenland (PNV), die erkenning van hun talen als voorwaarde stelden voor hun steun. Diplomaten vermoeden dat de druk op Sánchez recentelijk is opgevoerd, wat heeft geleid tot deze hernieuwde inspanning.
Momenteel mogen Spaanse ministers Catalaans spreken tijdens EU-vergaderingen, mits dit zeven weken van tevoren wordt aangevraagd om tolken te regelen. Indien de talen officieel worden erkend, zouden permanente tolken beschikbaar zijn en zouden alle EU-wetteksten juridisch bindend vertaald moeten worden in deze talen.
De jaarlijkse kosten voor het toevoegen van drie talen worden geschat op 132 miljoen euro. Spanje heeft aangeboden deze kosten volledig te dragen om bezorgdheid bij andere lidstaten weg te nemen. Echter, er zijn zorgen over de duurzaamheid van deze belofte, vooral als een toekomstige regering met een andere politieke kleur aan de macht komt.
Sommige lidstaten, met name de Baltische staten, uiten bezorgdheid dat erkenning van deze talen een precedent kan scheppen voor andere minderheidstalen, zoals het Russisch in hun eigen landen. Spanje benadrukt dat Catalaans, Baskisch en Galicisch al officiële talen zijn binnen Spanje, terwijl Russisch die status nergens in de EU heeft.
Spanje streeft naar een princiepsbeslissing, met de mogelijkheid dat de praktische implementatie jaren kan duren. Dit zou vergelijkbaar zijn met het proces waarbij het Iers in 2007 werd erkend, maar pas in 2022 volledig werd geïmplementeerd.