Koning Willem-Alexander heeft afgelopen zaterdag officieel zijn excuses aangeboden voor het Nederlandse slavernijverleden en voor de betrokkenheid daarin van zijn voorouders. Eerder bood premier Mark Rutte ook al excuses aan voor de betrokkenheid van Nederland bij de slavernij. De vraag is nu, moet de Spaanse koning Felipe VI en Spanje als land nu ook hun excuses aanbieden voor de slavernij en voor alles wat er gebeurd is in de Zuid-Amerikaanse landen na de ‘ontdekking’ van Columbus?
In de lange geschiedenis van Spanje en het land voordat het een geheel werd, vond er ook slavernij plaats. Dat gebeurde in de middeleeuwen, na de herovering van Spanje op de Moren en daarna ook tijdens de kolonisatie van Amerika. Vooral in diverse Zuid-Amerikaanse landen wordt herhaaldelijk gevraagd om excuses van Spanje of het Spaanse koningshuis dat dit tot nu toe nog niet heeft aangeboden. In Spanje zelf wordt daar nog niet grootschalig over gediscussieerd. Het lijkt voorlopig onwaarschijnlijk dat de Spaanse premier, Pedro Sánchez of de toekomstige premier na de verkiezingen van 23 juli, of koning Felipe VI uit naam van Spanje formeel excuses aanbieden voor de betrokkenheid bij de slavernij. Maar hoe was de slavernij in en buiten Spanje?
Slavernij in Spanje
In de middeleeuwen was het op het Iberisch schiereiland (Spanje en Portugal), onder verschillende koninkrijken van Spanje, gangbaar om aan slavernij te doen. Deze praktijk duurde voort tot in de moderne tijd, tot 1886, toen de handel in Afrikaanse slaven stopte, welke een groot deel van de Spaanse bezittingen in Amerika betrof. Ongeveer een vijfde van de totale trans-Atlantische slavenhandel was gericht op Spaans territorium. In 1512 werd met de Wetten van Burgos een gedeeltelijke afschaffing van de inheemse slavernij bereikt. In 1837 werd alle slavernij formeel verboden op het Iberisch schiereiland.
Slavernij in de middeleeuwen
Slaven in Spanje konden afstammen van de dienstbare Visigotische bevolking, of het waren mensen die zware misdrijven zoals moord of overspel hadden gepleegd. Deze slaven dienden de geestelijkheid en de adel. Rond de 10e en 11e eeuw begon de slavernij te verminderen, waarbij het voornamelijk beperkt bleef tot huishoudelijke taken binnen de hoge adel en de kerk.
Handelaren uit het koninkrijk Aragon, met name uit Barcelona, Mallorca en Valencia, waren betrokken bij de slavenhandel. Deze handelaren bezochten vaak Sevilla, de stadstaten op het Italiaanse schiereiland en Marseille om slaven te verhandelen. Er was een opvallend hoog percentage Sardijnse slaven in de steden van het koninkrijk Aragon, vooral in Mallorca.
Na de ontdekkingen in de Atlantische Oceaan en het vestigen van handelsrelaties langs de kust van Afrika, groeiden Lissabon en de steden van de Algarve uit tot de voornaamste Europese centra voor de handel in zwarte slaven.
Slavernij Spaans imperium
In de loop van de 14e eeuw begonnen slavenschepen de havens van Andalusië te bereiken. Deze schepen vervoerden voornamelijk inheemse volkeren van de Canarische eilanden, die door het Koninkrijk Castilië waren veroverd, en zwarte Afrikanen die door de Portugezen in Guinea waren gevangen of gekocht. De vraag naar slaven was het grootst voor huishoudelijk werk, waardoor twee derde van de slaven vrouwen waren.
Slavernij in het moderne Spanje was een frequent fenomeen, hoewel geografisch beperkt. Het was voornamelijk aanwezig in het zuiden, aan het koninklijk hof, en op enkele geïsoleerde plaatsen zoals Valencia. De meeste slaven waren zwart-Afrikaanse en Noord-Afrikaanse moslims. Er waren echter ook aanzienlijke aantallen mudéjaren en morisken die als gevolg van de oorlog in Granada en diverse moriskische opstanden in de 16e eeuw, met name die in de Alpujarras, tot slaaf waren gemaakt. Het aantal van deze laatste groep nam toe toen een onbekend aantal zich vrijwillig als slaven opgaf om de uitzetting die in 1609 door Filips III was bevolen, te ontlopen.
Een aanzienlijk aantal slaven genoot bewegingsvrijheid aangezien hun meesters zich niet bezighielden met hun zorg en onderhoud. Hierdoor konden ze werken als vrije werknemers, waarvan een deel van hun inkomen naar de eigenaren ging. Deze werkomstandigheden stelden sommigen in staat om hun vrijheid te kopen, waardoor ze vrije mensen of ‘moros cortados’ werden. Deze groep werd omschreven als een ‘miserabel, rusteloos en slecht gecontroleerd proletariaat, een situatie die herhaaldelijk werd bekritiseerd door de Cortes.
De groep bekend als ‘moros cortados’ bleef in Andalusië wonen tot hun uitzetting naar Noord-Afrika, afgekondigd door Filips V in 1712. Vanaf de 17e eeuw begon de invoer van slaven naar Andalusië af te nemen en werd de ‘buikslavernij’ de norm. Hierbij waren kinderen die geboren werden uit slavinnen, automatisch ook slaven, vanaf het moment van hun geboorte.
Kolonisatie Amerika
Na de aankomst van de Spanjaarden in Amerika in 1492 en de daaropvolgende kolonisatie, kromp de bevolking van het continent aanzienlijk. Dit kwam door de onbedoelde introductie van voor de inheemse bevolking onbekende ziekten, zoals griep, pokken, mazelen, waterpokken en de builenpest. Deze kwamen bovenop de al bestaande endemische ziekten, zoals syfilis, tuberculose en dysenterie.
In 1487 maakte koning Ferdinand de Katholieke, na de herovering van Malaga, de gehele bevolking tot slaaf. Deze uitzonderlijke straf was het gevolg van de bijzondere omstandigheden rondom deze verovering. Hij stuurde een derde van de bevolking naar Afrika om hen in te ruilen voor christelijke gevangenen en zo hun slavernij te beëindigen. Een ander derde, meer dan 4.000 mensen, werd verkocht door de koninklijke kroon om bij te dragen aan de oorlogskosten. Het overige deel werd als geschenken over het christendom verspreid: zo werden honderd van hen aan paus Innocentius VIII gegeven, die zijn aandeel onder zijn priesters verdeelde.
Op 22 januari 1510 gaf koning Ferdinand toestemming voor het transport van vijftig ‘beste en sterkste’ zwarte slaven naar de mijnen van La Española. Dit markeerde het begin van de slavenarbeid in de goudmijnen van het huidige Santo Domingo.
Uit studies over de slavenhandel blijkt dat ongeveer 22% van de slaven die getransporteerd werden in het kader van de trans-Atlantische slavenhandel terechtkwamen op Spaans grondgebied. Tijdens de Spaanse heerschappij waren Cuba en Puerto Rico de voornaamste bestemmingen voor slavenschepen.