De Spaanse econoom Gonzalo Bernardos heeft een opvallende vergelijking gemaakt tussen Spanje en Duitsland. Volgens hem verdienen Spaanse werknemers gemiddeld veel minder dan hun Duitse collega’s, maar ontvangen ze na hun pensionering juist hogere uitkeringen in verhouding tot hun laatste loon.
Bernardos baseert zich op cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Daaruit blijkt dat Spaanse gepensioneerden gemiddeld ongeveer 83 procent van hun laatstverdiende salaris ontvangen, terwijl dat percentage in Duitsland slechts rond de 60 procent ligt. Spanje is daarmee het tweede land in de OESO met de hoogste pensioenvervanging.
De econoom legt uit dat het Spaanse systeem sterk afhankelijk is van overheidssteun. Wie zijn hele loopbaan heeft gewerkt, krijgt een royaal pensioen, maar de bijdragen van werkenden zijn niet genoeg om dit volledig te bekostigen. Het tekort wordt door de staat opgevuld, iets wat in Duitsland veel minder gebeurt.
Volgens Bernardos is dit een groot risico voor de toekomst. Hij waarschuwt dat het systeem op lange termijn onhoudbaar kan worden, vooral omdat Spanjaarden steeds ouder worden. Wie 65 jaar is, leeft gemiddeld nog 21 jaar, terwijl de bijdragen slechts voldoende zijn om 11 tot 13 jaar pensioen te betalen.
Om de houdbaarheid te waarborgen, verwacht hij dat de regering op termijn zal moeten ingrijpen. Dat kan volgens hem betekenen dat de pensioenleeftijd verder stijgt, de uitkeringen omlaag gaan of de bijdragen van werkenden omhoog moeten.
Toch benadrukt Bernardos dat Spanje momenteel een van de landen is waar gepensioneerden relatief het best af zijn. Ondanks de lage lonen en hoge prijzen blijft de koopkracht van Spaanse ouderen opmerkelijk sterk vergeleken met andere Europese landen.
