Spanje bevindt zich op de derde plaats in de EU wat betreft de omvang van staatssteun die is verleend sinds het begin van de Oekraïne-oorlog, na Duitsland en Hongarije. Dit blijkt uit een rapport van de Europese Commissie uit juni 2023. De staatssteun die door Madrid is toegekend, vertegenwoordigt 0,45% van het Spaanse bbp. Duitsland voert de lijst aan met 0,9% van het bbp, gevolgd door Hongarije met 0,68%.
In absolute getallen heeft Spanje iets meer dan € 12 miljard aan staatssteun verleend. Dit is ongeveer een derde van het bedrag dat Duitsland heeft uitgegeven (€ 72 miljard) en ongeveer een kwart van de Italiaanse steun (€ 39 miljard). In het geval van Duitsland is echter 55% van de staatssteun naar de redding van de energiebedrijven Uniper en SEFE gegaan.
Meer dan de helft (54%) van de Spaanse staatssteun, ongeveer € 6,6 miljard, is verleend aan het mechanisme voor aanpassing van de kosten van fossiele brandstoffen op de Spaans/Portugese elektriciteitsmarkt (MIBEL). Dit is het zogenaamde “Iberisch mechanisme”, waarmee Spanje en Portugal de groothandelsprijs voor elektriciteit verlagen. Ook Portugal heeft het grootste deel (80%) van zijn staatssteun hieraan besteed.
Naast de steun voor de energiesector heeft de Spaanse overheid ook andere maatregelen genomen om de economie te ondersteunen. Zo is er € 1,2 miljard uitgetrokken voor steun aan bedrijven die getroffen zijn door de oorlog zoals transportbedrijven en visserij. Ook de landbouwsector krijgt steun voor hogere kosten van meststoffen en diervoeder.
De Europese Commissie houdt nauwlettend toezicht op de staatssteun en de effecten daarvan op de interne markt. Zo benadrukt de Commissie dat Italië en Roemenië vooral leningen en garanties hebben verstrekt, die op termijn weer moeten worden terugbetaald. Dit verstoort de markt minder structureel dan directe subsidies. Verder moet de steun tijdelijk zijn en gericht op het opvangen van de crisis, niet op het bevoordelen van nationale bedrijven.