Franco is 45 jaar na zijn dood nog steeds springlevend in Spanje

Let op: Dit bericht is meer dan zes maanden oud. Informatie hierin kan verouderd zijn.

MADRID – Op 20 november dit jaar is het 45 jaar geleden dat Francisco Franco, beter bekend als generaal Franco of El Caudillo (leider) of el Generalísimo in 1975 overleed. Hij regeerde van 1939 tot zijn dood in 1975 als dictator over Spanje. Ondanks dat Franco al 45 jaar dood is leeft zijn gedachte nog steeds voort in Spanje en is het land nog steeds niet helemaal van hem af.

De politieke en sociale problemen in Catalonië, het weghalen van het lichaam van Franco uit de Valle de los Caidos in 2019 en de opkomst van de extreemrechtse partij VOX hebben ervoor gezorgd dat er weer volop gesproken wordt over Franco, zijn nalatenschap aan Spanje en over wat men moet doen met het graf van Franco.

Verwacht wordt dat deze 20-N (20 november) een dag wordt waar veel Franco aanhangers een eerbetoon zullen tonen aan hun leider. Dat zullen de aanhangers dit jaar voor het tweede opeenvolgende jaar niet meer kunnen doen in de Valle de los Caidos maar daarvoor zal men naar de begraafplaats Mingorrubio (Madrid) moeten gaan waar extra politie aanwezig zal zijn.

Maar wie was Franco, hoe kon het dat hij van een soldaat uitgroeide tot een dictator, wat betekende hij voor Spanje en hoe is het dat zijn geest en gedachte 45 jaar na zijn dood nog steeds leeft onder een deel van de Spaanse bevolking.

Beginjaren

Franco werd geboren in El Ferrol een belangrijke havenstad van de Spaanse marine in Galicië. Zijn vader Nicolás Franco y Salgado de Araújo was officier en betaalmeester bij de marine. Ook zijn moeder, María del Pilar Bahamonde y Pardo de Andrade, kwam uit een familie die voor de marine werkte.

Franco groeide echter niet in een gelukkig gezin op. Zijn vader gaf zich over aan spel en drank en had buitenechtelijke relaties. Zijn moeder was zeer vroom en kleinburgerlijk conformistisch. In de vele huiselijke ruzies koos de jonge Francisco altijd partij voor zijn moeder. Zijn vader was bijzonder streng voor hem.

Verondersteld wordt dat veel van Franco’s karaktereigenschappen een gevolg zijn van zijn antipathie voor zijn vader: hij rookte niet, dronk niet, deed niet aan kaartspelen en bezocht geen kroegen of bordelen. Tot groot ongenoegen van zijn vader besloot Franco om bij het leger te gaan. In 1907 werd hij ingeschreven in de infanterie-academie in Toledo.

Franco is 43 jaar na zijn dood nog steeds springlevend in Spanje
Archieffoto

Carrière

Na in 1910 te zijn afgestudeerd als luitenant, verbleef hij eerst in een garnizoen in zijn geboortestad. Twee jaar later werd hij op eigen verzoek naar Marokko gestuurd. Pogingen van Spanje om dit nieuwe Afrikaanse protectoraat te bezetten, leidden tot de Rif-oorlog, die van 1909 tot 1927 zou duren. Franco kreeg hier al snel de reputatie van verdienstelijk officier en ging bij de pas gevormde Regulares: Marokkaanse troepen met Spaanse officieren.

Op zijn 21ste werd hij voor oorlogsfeiten bevorderd tot kapitein, waarmee hij de jongste kapitein in het Spaanse leger werd. In 1916 raakte hij levensgevaarlijk gewond in de strijd nabij El Biutz. Dat hij zijn zware verwondingen overleefde, was voor zijn Marokkaanse troepen het bewijs dat hij een man van baraka (goed geluk) was. Hij werd voorgedragen voor de Cruz Laureada de San Fernando, de hoogste Spaanse militaire decoratie en hij werd ook gepromoveerd tot bataljonscommandant, de jongste in het Spaanse leger op dat moment.

In 1920 richtte Spanje naar Frans voorbeeld het Spaans Vreemdelingenlegioen op en Franco werd onderbevelhebber. Het Legioen bestond grotendeels uit avonturiers en misdadigers die bijzonder bruut konden optreden tegenover de burgerbevolking. Terreur werd een onderdeel van de tactiek van het Legioen.

Op 24 juli 1921 leed het slecht uitgeruste Spaanse leger bij Annual een zware nederlaag tegen de Rif-stammen die geleid werden door de gebroeders Abd el-Krim. Na een geforceerde mars van drie dagen redde het bataljon legionairs van Franco de stad Melilla. Hierdoor verkreeg Franco nationale roem. Franco vroeg zelf om naar Oviedo terug te mogen keren. Daar werd hij ontvangen als een held en kreeg toegang tot de hogere kringen.

Koning Alfons XIII gaf hem de eretitel van “kamerheer van Zijne Majesteit”. Op 23 oktober van dat jaar kon hij tijdens een kort verlof in Oviedo in het huwelijk treden met Carmen Polo. De koning – vertegenwoordigd door de militaire gouverneur – trad op als getuige. Franco werd in 1928 als jongste generaal van Spanje hoofd van de pas opgerichte Verenigde Militaire Academie van Zaragoza, een nieuwe akademie voor alle cadetten.

De Tweede Spaanse Republiek

Met de val van de Spaanse monarchie in 1931 bemoeide Franco zich niet. Hij had zich ook in het verleden altijd apolitiek opgesteld. Maar het sluiten van zijn militaire academie, in juni 1931, door Minister van Oorlog Manuel Azaña bracht zijn eerste conflict met de Republiek. Franco werd vanwege conflicten op non-actief gesteld maar bleef trouw aan de regering.

Op 5 februari 1932 kreeg hij een commandopositie in La Coruña. Franco slaagde erin om niet betrokken te raken bij de poging tot staatsgreep van José Sanjurjo en schreef zelfs een boze brief naar Sanjurjo waarin hij zijn woede over de staatsgreep uitlegt. Als resultaat van de hervormingen van Azana kreeg Franco het militair bevel over de Balearen, een positie die eigenlijk boven zijn rang stond.

Op 5 oktober 1934 brak, als weerstand tegen het nieuwe kabinet, een linkse revolutie uit, gesteund door communisten en anarchisten. In de meeste gebieden werd deze revolutie neergeslagen, maar in Asturië hield ze stand, geleid door de anarchistische vakbond van de mijnwerkers. Diego Hidalgo, de nieuwe Minister van Oorlog, gaf Franco het commando om deze opstand neer te slaan. Franco gebruikte zijn Marokkaanse troepen van het Spaans Vreemdelingenlegioen als speerpunt.

Na twee weken van zware gevechten werd de opstand neergeslagen. Naar schatting vielen er tussen de 1.200 en de 2.000 doden – aan beide zijden – bij het neerslaan van de revolutie. Enige tijd hierna werd Franco hoofd van het Spaanse Vreemdelingenlegioen in Afrika.

Toen in februari 1936 het Volksfront de verkiezingen won, deed Franco een beroep op de nieuwe premier Manuel Azaña om de staat van beleg uit te roepen, wat deze weigerde. In plaats daarvan stuurde hij Franco als gouverneur naar de Canarische Eilanden, een veredeld soort ballingschap. Dit feit zou uiteindelijk leiden naar de Spaanse burgeroorlog.

Franco is 43 jaar na zijn dood nog steeds springlevend in Spanje
Archieffoto

De Spaanse burgeroorlog

Het ontbrak Franco aan de middelen om de burgeroorlog te bekostigen omdat de Spaanse schatkist zich in Madrid bevond, maar er was een georganiseerde economische lobby vanuit Londen die tegemoet kwam aan Franco’s financiële wensen. Deze lobby had haar hoofdkwartier in Lissabon en dus niet in Spanje. Uiteindelijk zou Franco omvangrijke economische en diplomatieke hulp krijgen uit het buitenland om zo de Spaanse burgeroorlog te kunnen starten die op 18 juli 1936 begon.

De eerste dagen van de opstand draaiden om het verwerven van de macht in Spaans-Marokko waarbij duizenden doden vielen. Vanwege een blokkade in de straat van Gibraltar kon Franco na deze strijd zijn troepen niet naar Spanje overbrengen. Hij richtte zich tot de Italiaanse Mussolini die hem wapens en vliegtuigen gaf. Tegelijkertijd slaagde Franco erin om Hitler te overtuigen de Spaanse nationalisten te steunen. Op 5 augustus slaagde Franco erin de blokkade te doorbreken met zijn een luchtmacht gesteund door Duitse vliegtuigen, waardoor hij 2.000 soldaten per schip kon laten overkomen naar Spanje.

Nadat de situatie in Andalusië min of meer onder controle was vertrok Franco met 15.000 soldaten via Extremadura en Toledo naar Madrid, de hoofdstad van het land waar ook de machthebbers zetelden. Bij een strijd in Toledo verloor Franco veel militairen waardoor de aanval op Madrid werd uitgesteld. Vanaf dat moment tot aan het einde van de oorlog in 1939 zou Franco persoonlijk de militaire operaties leiden.

Na de mislukte aanval op Madrid in november 1936 besloot Franco tot een geleidelijke aanpak in plaats van grote veldslagen. Franco slaagde er niet in om militaire steun te krijgen van andere staten met uitzondering van het fascistische Duitsland, Italië en Portugal. Nazi-Duitsland stuurde hem het Condor-Legioen ter hulp en was betrokken bij het Bombardement op Guernica. Deze Duitse troepen zorgden voor het onderhoud van de machines en dienden ook als militaire adviseurs. Tijdens de hele oorlog hebben een 22.000 Duitsers en een 91.000 Italianen deel uitgemaakt van Franco’s troepen.

Hoewel de staatsgreep van Franco slaagde met een overwinning in de burgeroorlog, bleven Franco en zijn regime in het decennium erna een terreurbeleid voeren, met een vervolging van iedereen die ook maar iets te maken zou kunnen gehad hebben met liberale of communistische partijen en/of ideologieën.

Tien- tot honderdduizenden werden door middel van een summier proces ter dood veroordeeld en geëxecuteerd. Eind 1944 viel een groep veteranen van de Republiek, die voordien in het Franse verzet hadden gestreden, binnen in de Val d’Aran, maar zij werden verslagen door het Spaanse leger. Tot aan zijn dood in 1975 bleef het anti-franquistische verzet actief.

De tweede wereldoorlog

Franco had zich wegens de ontvangen hulp in de burgeroorlog welwillend tegen Duitsland en Italië opgesteld. In oktober 1940 ontmoette Hitler Franco in het Zuid-Franse grensstation Hendaye. Daar bleek Hitler niet bereid Franco meer toezeggingen te doen dan Gibraltar. Hierdoor kwam niet meer dan een halfslachtige overeenkomst tot stand waarin Spanje slechts toezegde tot de As toe te treden op een moment dat het Franco uitkwam.

Zowel Franco als Hitler verlieten de ontmoeting ontevreden – Franco had echter zijn doel bereikt, namelijk mogelijkheid tot neutraliteit scheppen. Gedurende de tweede wereldoorlog stelde Franco zich neutraal op en vanaf 1943 richtte hij zich meer op andere landen aangezien hij al zag dat de geallieerden meer macht kregen en Duitsland zouden kunnen verslaan.

Na de tweede wereldoorlog

Na de Tweede Wereldoorlog begon Franco de bakens te verzetten. Om te beginnen werd in 1947 in naam de monarchie hersteld. Spanje was dus officieel weer een koninkrijk, maar een koning was er niet. Daarnaast maakte Franco zich, in de verhoudingen van de Koude Oorlog, aanvaardbaar als partner voor de Verenigde Staten. Zo kon de VS enkele militaire faciliteiten in Spanje krijgen. Maar de Europese bondgenoten verhinderden dat Spanje lid kon worden van de NAVO. Franco-Spanje werd op deze manier geïsoleerd. De EEG (vanaf 1992 de EU) stond erop dat Spanje pas lid van Europa kon worden als het volledig democratisch werd en de overige voorwaarden van de EU vervulde.

Onder Franco’s bewind werd iedere vorm van oppositie hardhandig de kop ingedrukt. De industrie, landbouw, dienstensector en het wetenschappelijk onderzoek namen snel toe. De toegenomen welvaart in de jaren zestig leidde tot een nieuwe middenklasse die naast economische ook meer politieke vrijheid ging eisen; vele leden van de nieuwe rijken oriënteerden zich bovendien richting de VS, Frankrijk, België en Engeland. De laatste vijf jaar nam de kritiek op Franco sterk toe. Toen Franco in 1975 op 82-jarige leeftijd overleed, kwam een einde aan de laatste niet-communistische totalitair regime in Europa.

Franco is 43 jaar na zijn dood nog steeds springlevend in Spanje
Koning Juan Carlos & Franco / Archieffoto

Opvolger van Franco

Franco had zijn opvolging goed voorbereid. Al in 1973 had hij de dagelijkse leiding van de regering overgedragen aan een premier, Carrero Blanco. Deze kwam echter zes maanden later bij een spectaculaire aanslag door de Baskische terreurbeweging ETA om het leven.

Daarnaast had hij de kleinzoon van de laatste koning van Spanje, Juan Carlos I van Spanje, jarenlang voorbereid op de opvolging. Twee dagen na zijn dood werd deze beëdigd als koning van Spanje. Hoewel hij een vertrouweling was van Franco, stuurde hij toch al gauw onverwacht aan op herstel van de democratie en invoering van een federalisering van Spanje waardoor het land voorgoed veranderde.

Franco na zijn dood

Franco stierf op 20 november 1975 en werd begraven in de Valle de los Caidos, zo’n 40 kilometer ten noordwesten van stad Madrid nabij El Escorial. In 1940 (een jaar na het einde van de Spaanse Burgeroorlog 1936-1939) besliste de niet verkozen junta onder leiding van dictator Franco tot oprichting van een monument ter ere van de slachtoffers van deze oorlog en waar Franco ooit begraven kon worden in een mausoleum.

46.000 mensen werden er begraven, ook republikeinen voor zover kon aangetoond worden dat ze katholiek waren. In 1941 werd met de bouw begonnen; het geheel kwam gereed in 1959. Achter het altaar in de kerk bevindt zich het graf van de militaire dictator Francisco Franco.

Op donderdag 24 oktober 2019 werd geschiedenis geschreven in Spanje en werd het gemummificeerde lichaam van Franco na 45 jaar weggehaald uit de Valle de los Caidos. Sinds 24 oktober 2019 ligt Franco naast zijn echtgenote Carmen Polo in het familiegraf op de begraafplaats Mingorubbio in El Pardo (Madrid) begraven.