Corruptie blijft een hardnekkig probleem in Spanje en kost de samenleving miljarden euro’s aan publieke middelen. Hoewel de Spaanse wetgeving op papier streng is, blijkt de uitvoering vaak zwak en ontbreekt het aan politieke verantwoordelijkheid. Volgens gegevens van de website Casos Aislados, die corruptiezaken in Spanje registreert, zijn vooral de grote landelijke partijen betrokken bij grootschalige fraude- en omkopingszaken, met de Partido Popular (PP) en de Partido Socialista Obrero Español (PSOE) als duidelijke koplopers.
De Partido Popular (PP) is met afstand de meest genoemde partij in corruptiezaken. De bekendste voorbeelden zijn de Gürtel-affaire en de zaak-Bárcenas. In de Gürtel-zaak werd het netwerk rond een groep zakenlieden onderzocht die steekpenningen betaalden aan PP-functionarissen in ruil voor overheidsopdrachten. Alleen al deze zaak heeft de Spaanse belastingbetaler naar schatting 120 miljoen euro gekost. Daarbovenop komt de zaak-Bárcenas, waarin de voormalige penningmeester van de PP miljoenen aan geheime partijfinanciering op Zwitserse rekeningen beheerde. In deze zaak werd meer dan 48 miljoen euro onverklaarbaar vermogen in verband gebracht met de partij.
Ook de Partido Socialista Obrero Español (PSOE), de andere grote nationale partij, is niet vrij van schandalen. Het bekendste voorbeeld is het ERE-schandaal in Andalusië, waarbij honderden miljoenen euro’s aan werkgelegenheidssubsidies werden misbruikt. Meer recent kwamen ex-ministers José Luis Ábalos en Santos Cerdán in opspraak door hun banden met Koldo García, een vertrouweling die ervan wordt verdacht steekpenningen tot wel één miljoen euro te hebben ontvangen bij het sluiten van contracten tijdens de coronapandemie.
Daarnaast zijn ook regionale partijen in opspraak gekomen. In Catalonië werden leden van de voormalige partij Convergència Democràtica de Catalunya (CDC), nu bekend als PDeCAT, beschuldigd van het innen van illegale commissies van drie procent op overheidsopdrachten. Deze zogenoemde “3%-zaak” en het Palau de la Música-schandaal hebben geleid tot de veroordeling van meerdere politici en een totale schadepost van minstens 6,6 miljoen euro. Ook Ciudadanos (Cs) kreeg te maken met kritiek nadat onregelmatigheden in hun campagnefinanciering in Catalonië aan het licht kwamen.
Regionaal gezien springt de regio Valencia eruit als het grootste corruptienest, waar jarenlang het regionale parlement werd gedomineerd door PP-vertegenwoordigers van wie twintig procent werd onderzocht voor corruptie. In Andalusië richtte het ERE-schandaal een zware klap toe aan het vertrouwen in overheidsinstellingen. De Balearen, en dan vooral Mallorca, waren het toneel van het Palma Arena- en Nóos-schandaal, waarbij ook leden van het koningshuis betrokken waren.
De directe kosten van de grotere corruptieschandalen bedragen naar schatting honderden miljoenen euro’s, maar de indirecte kosten zijn minstens zo hoog. Door corruptie daalt het vertrouwen in de politiek en instellingen, worden buitenlandse investeerders terughoudend en loopt Spanje het risico op sancties of verminderde EU-steun. Bovendien leidt corruptie tot hogere rentetarieven op staatsleningen, wat op de lange termijn een zware last legt op de Spaanse economie.
Hoewel Spanje beschikt over uitgebreide anticorruptieregels – volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voldoet het land aan 92 procent van de aanbevelingen – is de praktische uitvoering ervan teleurstellend. Slechts 37 procent van de regels wordt daadwerkelijk effectief toegepast, net boven het Europese gemiddelde van 33 procent. Dat maakt Spanje kwetsbaar voor herhaling van het verleden.