Wie de Spaanse taal wil leren of er simpelweg meer over wil weten, komt al snel twee termen tegen: español en castellano. Voor veel buitenlanders lijken die woorden hetzelfde te betekenen, maar in Spanje zelf kan het gebruik van de ene of de andere benaming gevoelig liggen. Het is dus interessant om te weten waar die verschillen vandaan komen en welke betekenis ze vandaag de dag nog hebben.
Internationaal wordt de taal die wij in Nederland en België “Spaans” noemen bijna altijd aangeduid als español. Dat is de officiële naam die wordt gebruikt door onder meer de Verenigde Naties en in vrijwel alle Latijns-Amerikaanse landen. Met español bedoelt men simpelweg de Spaanse taal zoals die door meer dan 500 miljoen mensen wereldwijd wordt gesproken.
Maar in Spanje zelf hoor je minstens zo vaak de term castellano. Die naam verwijst naar Castilië, de historische regio in het midden van Spanje waar de taal in de Middeleeuwen is ontstaan. Het castellano verspreidde zich vanuit Castilië door de verovering van andere koninkrijken en werd de taal van bestuur, cultuur en religie. Toen Spanje zich in de vijftiende en zestiende eeuw ontwikkelde tot een wereldmacht, reisde de taal mee naar de Amerika’s en groeide uit tot de tweede wereldtaal van vandaag.
Waarom blijven Spanjaarden dan toch spreken van castellano en niet altijd van español? Dat heeft vooral te maken met de meertaligheid van het land. Spanje kent vier officiële talen: naast het Spaans zijn dat Catalaans, Baskisch en Galicisch. Voor inwoners van regio’s zoals Catalonië of Baskenland klinkt español vaak te centraal of te nationalistisch, terwijl castellano wordt gezien als de taal van Castilië – één van de talen van Spanje, maar niet de enige.
Daarnaast speelt de geschiedenis van de twintigste eeuw een grote rol. Tijdens de dictatuur van Franco (1939-1975) werd het castellano opgelegd als de enige toegestane taal en werden de andere talen streng onderdrukt. Daardoor kreeg het gebruik van español soms een bijsmaak van onderdrukking en centralisme. Na de democratisering en de oprichting van autonome regio’s kregen Catalaans, Baskisch en Galicisch hun officiële status terug, maar de gevoeligheid rond de benaming bleef bestaan.
Tegenwoordig worden beide termen door elkaar gebruikt, maar de context maakt vaak het verschil. In Latijns-Amerika hoor je vrijwel altijd español, in Spanje zelf wordt vaak castellano gebruikt, vooral als men het wil onderscheiden van de andere talen in het land.
Kortom: beide termen zijn juist, maar ze leggen een ander accent. Español benadrukt de taal als wereldtaal, terwijl castellano meer verwijst naar de historische oorsprong en de plaats van de taal binnen het meertalige Spanje. Voor jou als buitenlander maakt het weinig uit welke term je gebruikt, maar in een gesprek met een Spanjaard kan het soms nét dat beetje extra begrip opleveren als je het verschil kent.