Wie Spanje en auto’s zegt, zegt SEAT. Het merk heeft met legendarische edities als de SEAT Ibiza of de SEAT Toledo het hele Iberische schiereiland veroverd. En toch gaat het niet goed met het bedrijf. Zo erg zelfs dat de naam SEAT binnenkort niet meer zal worden gebruikt.
De merknaam SEAT prijkt al sinds 1950 op de in Spanje gefabriceerde SEAT-wagens. In 2018 besliste het bedrijf, met hoofdzetel in Martorell, echter om een nieuw onafhankelijk merk op de markt te brengen. Op die manier zag de Cupra het levenslicht, een sportievere versie van de oude SEAT-wagens. Die zet wekte toen argwaan op, nu gaan echter meerdere Europese merken dezelfde kant op.
En de strategie bleek succesvol. Vandaag de dag draait het bedrijf weer winsten, ook al produceert het minder wagens dan voordien. De sleutel van dat succes ligt hem in de prijs per wagen. In minder dan vijf jaar tijd is de waarde van het gemiddelde door SEAT verkochte voertuig van 17.000 tot 23.000 euro gestegen. En dat in een context van ernstige concurrentie van de Aziatische markt.
Om op zo korte tijd een prijsstijging van 38% door te voeren, gokten de bedrijfsleiders met succes op het veranderen van het merk dat hen voorlopig zo ver had gebracht.
Ook bij het Franse Citroën ging een gelijkaardige wind door de gangen. Daar lanceerde men de nieuwe DS. Fiat heeft nu Abarth en Renault ging voor Alpine. Allemaal zijn het secundaire merken die zich loskoppelen van hun oorspronkelijke naam.
En dat is marketing van de bovenste plank. Mensen betalen voor een naam, en zijn ook bereid meer te betalen als die naam een goede reputatie heeft. Ook al was SEAT een goede naam, besliste het bedrijf dat er nood was aan meer power. Waarschijnlijk zien we de komende jaren dus steeds minder SEAT’s en meer Cupra’s op de weg in Spanje.